Een schaker is een denkmachine.
Je opening hangt van je tegenstander af.
Als je in de opening wordt verrast, moet je met je pionnen en stukken naar het centrum kijken of het centrum bezetten.
Ontwikkel dan meestal maar eerst je paarden en kijk dan waar je lopers thuishoren.
Elke zet in elke partij moet een bedoeling hebben.
Vooraf een plan maken, daarna pas de zetten zoeken.
"Een paard aan de rande is meestal een schande."
Een loper op b2, g2, b7 of g7 zetten, heet fianchetteren.
Gefianchetteerde lopers op dezelfde diagonaal verhogen de spanning.
Een loper is het sterkst als hij veel ruimte heeft.
Met een toren moet je actief optreden, pas als je in nood verkeert, moet je de toren laten verdedigen.
Wie de minste groepjes pionnen heeft, heeft de beste pionnenopstelling.
Een doorbraak is een pionzet met een speciale bedoeling.
Een doorbraak moet precies op tijd gebeuren.
Tactiek is een plan op korte termijn. (voor directe onverwachte mogelijkheden).
Door goede strategie ontstaan gunstige tactische situaties.
Wie strategisch leert denken, vindt bijna vanzelf tactisch goede zetten.
We moeten leren dromen van plannen.
Je moet standen doorzien.
De momentwaarde van een stuk is net zo belangrijk als de puntenwaarde.
SCHAKEN IS GEEN HOOFDREKENEN